-
1 (iemand) iets in zijn kop/hoofd stampen
(iemand) iets in zijn kop/hoofd stampenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > (iemand) iets in zijn kop/hoofd stampen
-
2 iemand pardoes tegen het lijf lopen
iemand pardoes tegen het lijf lopenrun bang/smack into someoneVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand pardoes tegen het lijf lopen
-
3 bang into someone
bang into someone -
4 bang
adv. klap, dreun; met lawaai--------interj. boem!--------n. slag; geluid van een explosie; harde slag, dreun; verdovend middel, hennep--------v. slaan, treffen; voortdurend lawaai maken; opzettelijk lawaai maken; een speciale haardracht ("pony") maken waarbij het voorhoofd zichtbaarder wordt; (Agressieve Slang) deelnemen aan geslachtsgemeenschap, een paar vormenbang1[ bæng] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 klap ⇒ dreun, slag2 knal ⇒ ontploffing, schot3 plotselinge inspanning/energie♦voorbeelden:3 start off with a bang • hard aan het werk gaan/van stapel lopen————————bang2♦voorbeelden:bang into someone • iemand toevallig ontmoeten→ bang away bang away/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 stoten ⇒ bonzen, botsen2 dichtgooien/smijten♦voorbeelden:→ bang out bang out/————————bang3〈 bijwoord〉1 precies ⇒ pats, vlak2 plof ⇒ boem, paf♦voorbeelden:〈 informeel〉 bang on • precies goed/raakbang on time • precies op tijdbang went another million • nog een miljoen naar de maancome bang up against (something) • stuiten op (iets)————————bang41 boem! ⇒ pats!, pang! -
5 fürchten
fürchten♦voorbeelden:1 für, um jemanden, etwas fürchten • voor iemand, iets vrezen 〈 vrezen dat er wat gebeurt met iemand, iets〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 jemanden, etwas fürchten • (voor) iemand, iets vrezenjemanden das Fürchten lehren • iemand leren om bang te zijn♦voorbeelden:1 sich vor jemandem, einer Sache fürchten • voor iemand, iets bang zijn -
6 gunshy
adj. iemand die bang is voor schieten; bang voor het geluid van schieten; iemand die aarzelt te schieten (jargon) -
7 fear
n. angst; bedreiging; zorg, bangheid; bezorgdheid--------v. bang zijn; angstig zijn; zich zorgen maken; benauwd zijn; opzien tegenfear1[ fiə] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:1 without fear or favour • rechtvaardig, onpartijdigfor fear of • uit vrees datin fear and trembling • met angst en bevengo in fear of • bang zijn voor〈 informeel〉 no fear • beslist niet, geen sprake vanput the fear of God into someone • iemand goed bang maken————————fear2II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 vrezen ⇒ bang zijn voor, duchten2 vermoeden ⇒ een voorgevoel hebben van, vrezen♦voorbeelden: -
8 Manschette
Manschette〈v.; Manschette, Manschetten〉♦voorbeelden:¶ 〈 informeel〉 vor etwas, jemandem Manschetten haben • ontzag voor iets, iemand hebben, bang voor iets, iemand zijn -
9 fright
n. angst, verschrikking, schrik; "ellende"; schrikbarend beeld; afschrikkend beeld[ frajt]1 angst ⇒ vrees, schrik2 〈 informeel〉iets/iemand om bang van te worden♦voorbeelden:give a fright • de schrik op 't lijf jagenhe took fright at the sight of the officer • de schrik sloeg hem om 't hart toen hij de politieagent zag -
10 scaredy-cat
(Slang) iemand die bang is of bang lijkt -
11 put the fear of God into someone
-
12 gallophobe
n. iemand die bang is voor alles wat Frans is -
13 angst
-
14 beben
-
15 jemandem ist es angst und bange
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemandem ist es angst und bange
-
16 vor jemandem beben
vor jemandem bebenvoor iemand beven, bang zijn -
17 give someone the jitters
-
18 Angst
〈v.; Angst, Ängste〉1 angst, vrees♦voorbeelden:1 jemandem Angst (und Bange) machen • iemand bang maken, vrees aanjagen〈 informeel〉 nur keine Angst! • wees maar niet bang!Angst für jemanden haben • bang zijn dat iemand iets overkomtjemanden in Angst (und Schrecken) jagen, versetzen • iemand vrees, schrik aanjagenin tausend Ängsten schweben, sein • duizend angsten uitstaanes mit der Angst (zu tun) bekommen • (plots) bang wordenAngst um jemanden haben • zich zorgen, bezorgd maken over iemandAngst vor dem Tod • angst voor de doodsie hat Angst, dass er ertrinkt • zij vreest, is bang dat hij verdrinkt -
19 peur
peur [pur]〈v.〉1 angst ⇒ vrees, schrik, bezorgdheid♦voorbeelden:en être quitte pour la peur • met de schrik vrijkomenj'ai eu une de ces peurs! • ik schrok me dood!n'avoir pas peur des mots • de dingen bij de naam noemenêtre (laid) à faire peur • zo lelijk als de nacht zijnfaire peur à qn. • iemand bang makenprendre peur • bang worden, schrikkenavoir plus de peur que de mal • met de schrik vrijkomenfaire plus de peur que de mal • er erger uitzien dan het in werkelijkheid isla peur de qn., qc. • de angst voor iemand, ietsavoir peur de • bang zijn voor, om te 〈+ onbepaalde wijs〉de peur de, par peur de • uit angst voor, bang omavoir peur pour qn. • bezorgd zijn over iemandde peur que • uit vrees datfangst, schrik -
20 scare
n. angst--------v. bang maken; doen schrikkenscare1[ skeə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (redeloze) schrik ⇒ vrees, paniek(stemming)♦voorbeelden:————————scare21 angstaanjagend ⇒ paniek-, paniek(zaaiend)♦voorbeelden:————————scare3〈 informeel〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:scared of • bang voorscared out of one's wits • buiten zichzelf van schrik, doodsbang→ scare up scare up/
См. также в других словарях:
Schatten — Etwas (jemanden) in den Schatten stellen: eine Sache verdunkeln, gering erscheinen lassen, einen Menschen in seinen Leistungen übertreffen, ihn in den Augen anderer herabsetzen, ihn nicht ›im besten Licht erscheinen‹ lassen. Das entgegengesetzte… … Das Wörterbuch der Idiome
Statistik des Eurovision Song Contest — Die Statistiken beziehen sich, falls nicht anders angegeben, auf den Eurovision Song Contest (ESC) von 1956 bis 2005. Einbezogen ist jeweils das internationale Finale des jeweiligen Jahres sowie das Halbfinale von 2004 und 2005. Wie oben erwähnt … Deutsch Wikipedia
Statistik des Eurovision Song Contests — Die Statistiken beziehen sich, falls nicht anders angegeben, auf den Eurovision Song Contest (ESC) von 1956 bis 2005. Einbezogen ist jeweils das internationale Finale des jeweiligen Jahres sowie das Halbfinale von 2004 und 2005. Wie oben erwähnt … Deutsch Wikipedia
Freund (Subst.) — 1. Allermanns (Allerwelts) Freund, niemands Freund (jedermanns Geck). – Simrock, 2750; Winckler, X, 16; Eiselein, 185; Kirchhofer, 354; Reinsberg III, 143. Dem Allerweltsfreunde empfiehlt W. Müller: »Willst du der Leute Liebling sein, sei… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Haut — 1. A junge Haut schreit überlaut. (Schwäb.) 2. Alt heut bedörffen vil gerbens. – Franck, II, 36b; Eyering, I, 48; Egenolff, 47b; Petri, II, 10; Henisch, 1507, 43; Gruter, I, 4; Schottel, 1113; Gaal, 926; Körte, 2691. Lat.: Senem erigere durum.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Schatten — 1. Der Schatten der Alten macht mehr als der jungen Leute Gewehr. 2. Der Schatten des Lahmen ist krumm. – Gryphius, 39. 3. Der Schatten des Sommers ist angenehmer als des Winters Sonne. Lat.: Solibus hybernis aestiva est gratior umbra. (Chaos,… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon